De miezerige regen op mijn huid voelt verrassend aangenaam
De bovenaardse wezens op het kerkhof hebben bereikt wat mijn menselijke koppigheid niet toegeven wil. Ik heb Erik nodig, zoals hij mij nodig heeft. Daar is niets mis mee. Het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven. Zonder hem is mijn leven chaos. Chaos waarin ik verloren loop, eenzaam zoekend naar een weg om de draad van het leven terug op te pikken. Het spook van onze liefde bestaat niet. Wat we voelen is echt. Onze liefde zindert.
Ook Lieve kan haar hoofd onmogelijk langer in het zand steken. Wanneer Erik en ik samen de eetzaal binnen stappen, zit ze al aan de ontbijttafel. Udo zit naast haar en kijkt zijn vader verwijtend aan. Voor ik aan de andere kant van de tafel plaats neem, verstrengelen onze vingers. Het werkt bij Lieve als een rode lap op een stier.
“Udo, Ulrike, meekomen!”
Udo helpt haar bij het opstaan en loopt zijn moeder meteen achterna.
“Jezus pa, bedankt,” zegt Ulrike. Zij vertikt het om op de eis van haar moeder in te gaan.
“Maak u maar geen zorgen, meisje. Doe jij maar gewoon wat op jouw programma staat, klimmen,” zegt Erik.
“En jij papa? Heb jij voor vandaag ook een geheime agenda net als vannacht?”
Erik moet om de opmerking van zijn dochter lachen. “Ik wil best een dag meemaken als vannacht. Zeg eens Angie, waar wil jij vandaag naartoe.”
“En Lieve dan?”
“Beeld zonder klank. En voor hoelang mag God weten. Die tijd wil ik liever aan jou besteden.”
“Dan weet ik wel een plekje.” Ik werp hem mijn autosleutels toe. Slechts een fractie van een seconde sta ik stil bij het ongewone van deze handeling. Het stuur van mijn auto aan iemand anders overlaten, het is nooit eerder gebeurd.
Zijn hand zoekt naar de knop van de autoradio. Ik ben hem voor en selecteer de cd van de Rolling Stones. Wanneer hij de eerste tonen van ons lijflied herkent, kijken we elkaar lachend aan. Hij slaat zijn arm om me heen en net als in het rode Bolhoedje van zijn moeder bepaalt het ritme van de muziek, de snelheid of in dit geval, de traagheid waarmee de auto zich over het asfalt verplaatst.
“Angie, I still love you, remember all those nights we cried.
All those dreams we held so close seemed to all go up in smoke.
Let me whisper in your ear.
Angie, Angie, where will it lead us from here?
Terwijl Erik me tijdens het zingen, dichter naar zich toetrekt, klinkt achter ons luid getoeter. Een blik in de achteruitkijkspiegel bevestigt wat we allebei vermoeden. Het achteropkomend verkeer is niet opgezet met ons slakkengangetje. Erik laat zich niet uit zijn lood slaan. Het ritme van Angie is nu eenmaal gecreëerd om te kuieren en van elkaar te genieten. Niet om het gaspedaal in te drukken en over de baan te racen.
“We mogen onze droom deze keer weer niet in rook laten opgaan, Angie."
Met luid getoeter steekt één van de achteropkomende auto’s ons bij een recht stuk in de weg voorbij.
“Heb je die zijn gezicht gezien?”
Ik blaas mijn kaken op en hou mijn adem in tot ik zo rood als een pioen dreig te ontploffen. Erik ligt in een deuk van het lachen. Wat is het heerlijk om even net als vroeger zonder scrupules door het leven te gaan.
Wanneer we op onze bestemming aankomen wordt Erik stil. Hand in hand wandelen we door het kniehoge grasland vol wilde bloemen waar ik tot voor kort nooit aandacht aan schonk. Erik verzamelt een tuiltje. Hij schikt het tot een mooi boeket en gaat op zoek naar nog enkele exemplaren die zijn creatie af maken. Met tevreden blik keurt hij zijn bloemstuk. Ik krijg een kus vooraleer hij het mij schenkt.
“Met Inne heb ik nooit bloemen geplukt. Gek. Wat de natuur biedt interesseert me niet.”
“Hoe komt het dan dat je mij hier naartoe brengt? Twintig jaar kom ik hier in de streek al op vakantie. Vakantie in de Ardennen is voor mij uitstappen maken naar toeristische rotzooi die me de strot uitkomt. Ik dacht dat ik de streek kende. Maar dit, ik wist niet eens dat het bestond. Hoe komt het dat jij dit stuk ongerepte natuur kent?"
“Ik was op zoek naar een oude steengroeve en kwam hier uit.”
“Wat zoek jij in een oude steengroeve?”
”Research naar locaties voor fotoreportages."
“Fotoreportages?"
“De sociale sector was niets voor mij. Al die mensen met problemen. Ze herinnerden me teveel aan mijn eigen onopgeloste vraagstukken die ik liever rusten liet."
“Waar ik deel van uitmaakte?"
Ik knik.
“Waarover maak je reportages?"
“Jonggehuwden fotograferen in een kader van verval geniet mijn voorkeur. Of liever genoot mijn voorkeur. Tot ik, zoals ik al zei, deze plek ontdekte. Van de schrale woestenij die een steengroeve hoort te zijn, vond ik niets terug. Merkwaardig genoeg ergerde ik me er niet aan. Ik ben anders wel een kei in ergernis wanneer een kader dat ik verwacht, tegenvalt.
Hier werd ik gegrepen door de natuur. Hoe het gras, de bloemen, de struiken, de ingreep van de mens in het landschap heroverd hebben.
Ik ben hier niet voor niets verzeild geraakt. Ik heb een prachtige locatie gevonden. Vriend en vijand zal ik verbazen wanneer ik met mijn volgende photo-shoot hier naartoe trek. Kom."
Bij het beklimmen van de heuvel naar de top, slaat Erik zijn arm om me heen. Het is of ik een nieuwe kans krijg om het verloren deel van mijn leven in te halen. Alles wat ik ooit in vraag stelde, verzinkt in het niets. Geen leugens of verzwegen waarheden, niets bedrukt mij. Erik maakt mijn leven licht.
Al is dit een illusie. Ik wil nu genieten. De rest komt later.
Ook Erik is gefascineerd door de liefdesboom. Ik glimlach tevreden, blij om zijn reactie die ik juist ingeschat had.
De rechtlijnige horizon met als enige onderbreking: de liefdesboom. Zijn gigantische kruin in tegenlicht tegen de staalgrijze lucht. De miezerige dag degradeert de kleuren en toch behoudt deze plek haar waarde. Wat ze nog geschikter maakt als locatie dan ze voordien al was.
“Dit is zo mooi. Zo eenvoudig. Een cliché van schoonheid maar echte, pure, onvervalste schoonheid."
Ik vind het vreemd om die woorden uit mijn mond te horen. Beseffen dat eenvoudige dingen me ontroeren. Het stemt me nog gelukkig ook.
De miezerige regen op mijn huid is verrassend aangenaam. Ik ril en Erik trekt me mee onder de overhangende takken. De aarde is er droog. Het weinige licht dat door het bladerdak heen dringt, schept sterretjes in een grootsheid waarbij we ons allebei geborgen voelen. Dit is onze wereld. Hier lukt het ons om enkel bij onszelf te blijven. Met iedere kus worden muren gesloopt. Onze handen vertellen wat het lichaam van de ander horen wil. Als vanzelf vinden we de weg naar elkaar. Het overkomt ons zonder dat één van ons beide er inspraak in heeft. Los van wat ooit was, is of nog komen zal. De grondeling schiet naar het licht en leeft. Ik adem in een poel die me vrede schenkt. Eriks hart bonst onder mijn huid. Iedere hartklop brengt me dichter bij de oorsprong van mijn eigen leven.
“Mijn moeder is dood, Erik."
Onze lichamen vallen stil. Wanneer Erik eindelijk spreekt, verbaast zijn antwoord me.
“Het is precies of ik dat altijd geweten heb."
“Neem je het me niet kwalijk dat ik het je nooit verteld heb?"
“Wanneer had je het me kunnen vertellen. We hebben elkaar pas weer ontmoet."
Ik zweer het, ik wil alles bekennen. De oorzaak van haar overlijden en de omstandigheden. Waarom ik haar dood ging ontkennen en een leven voor haar verzon.
De herinnering aan die reden brengt Benedicte te dichtbij. Ik wil haar hier niet. Maar de gedachte aan haar heeft de symbiose reeds geschonden.
Het licht van twinkelende sterren, in het heelal van bladeren boven onze hoofden, vervaagd. Alles wordt donker en grijs. Een eerste regendruppel spat uiteen, vlak bij mijn navel. Ik schrik. Alles wordt vochtig en kil. De muur tussen ons bouwt zich steen voor steen weer op. Alleen ik weet hoeveel ik van de waarheid nog in mijn geest gevangen hou.
Voor we naar de bewoonde wereld terugkeren, maak ik een foto. De boom is te donker, de lucht somber. Zwarte nevels sluiten Erik in. Hoelang nog voor mijn leugen het licht dat hij voor mij is, verzwakt en uiteindelijk doven zal? Ik aarzel maar druk op de delete knop en wis het beeld.
Erik grijpt mijn hand.
“Waarom wis je de foto? Hij was toch mooi."
“Niemand mag van deze plek iets afweten. De enige geliefden die hier thuis horen, zijn wij."
Wat ben ik toch een kei in het verzinnen van leugens.
“Bedankt,” zegt Erik.
“Waarom?"
“Omdat ik eindelijk heel even in jouw wereld binnen gluren mocht."
Ik beef.
“Heb je het koud?"
“Honger."
“Laten we iets gaan eten."
Bij de restaurants in de buurt staan we voor een gesloten deur. We zijn te laat voor de middagdienst en te vroeg voor de avonddienst. En stellen ons dan maar tevreden met stoofvlees - friet in een baancafé. Het smaakt beter dan het onverzorgde interieur liet vermoeden. Niettegenstaande leg ik nog niet eens halverwege, mijn vork neer. De hand rond mijn hart knijpt. Als ze zo doorgaat knijpt ze er alle leven uit en zal ik voor eeuwig zwijgen. Ik slik en klop op mijn borstbeen. De angst wil niet wijken. Erik kijkt me aan. Hij is bezorgd.
Ik kan zijn blik niet verdragen. Ik verdien het niet. Laat me gerust. Je houdt niet van me. Je houdt van iemand anders. Een vrolijk, eerlijk meisje met idealen. Geen verbitterd mens dat jou geen toekomst te bieden heeft. Een sadist die jouw leven verkloot. Jouw verleden, heden en toekomst.
De angst om mijn hart wil niet wijken.
“Wat zit je dwars?"
Je moest eens weten, Erik. Maar ik haal mijn schouders op.
Mijn valse intenties moeten op mijn gezicht te lezen zijn. Die vent aan de toog houdt me al de hele tijd in het oog. Zijn hand glijdt zijn jas in en hij haalt een langwerpig etui tevoorschijn. Er glijdt een voorwerp uit. Een mondharmonica die hij meteen aan zijn mond zet.
Balkanmuziek, denk ik. Black Cat, White Cat. Een van de waanzinnigste films die ik ooit zag. Een film waarin alles mogelijk is. Zelfs doden die terug tot leven komen. Een fantasie die in mijn leven goed van pas zou komen. Een fantasie die vastgelopen situaties terug kan lostrekken, donkere momenten kan oplichten en mij een kans zou geven om te worden wie ik ben en niet wie ik gedwongen door het lot geworden ben.
Op tafel liggen onze handen. Eriks vingers verstrengeld in de mijne. Mijn huid is bleek, doods. Ik sta op. Mijn voeten glijden over het zwart-witte dambordmotief van de tegelvloer. Ik zweef. Trillend glij ik in de armen van mijn geliefde. De zon kantelt, het licht verbleekt. Iemand roept mijn naam.
“Angie!?"
Ik zit op de bank voor het baancafé. Verkeer raast voorbij. Op de parking staan de door de vrachtwagens uitgereden putten met water gevuld. Met één voet staat Erik in het nat. Op een zakdoek onder mijn neus ruik ik
eau-de-cologne. Over mijn schouder buigt een pelargonium zwaar van de regen, door. Hij is Rood. Rood als het bloed dat ik verspilde bij het wegrukken van Sam uit ons leven.
Het verwelkte boeketje veldbloemen op het dashboard van mijn auto, ziet er in tegenstelling tot mezelf fris uit. Ook Erik lijdt. De luchtbel die het magische moment onder de liefdesboom schiep, is leeg.
Wanneer we de parking van het hotel opdraaien, zie ik Matt die Inne in zijn armen draagt. Haar gezichtje in een pijnlijk grimas. Ik neem niet eens de tijd om mijn wagen te parkeren.
“Wat is er gebeurd?”
Inne forceert een lach.
“Een ongelukje tijdens onze avondwandeling,” zegt Matt.
Steunend op één voet houdt ze zich aan Matts schouder staande.
“Ik wilde net voor een radiografie met haar naar het ziekenhuis. Haar gewrichtsbanden zijn gescheurd.”
“Zegt wie?”
Ik hurk neer om die pijnlijke voet van dichtbij te bekijken. Net of ik bevoegd ben een diagnose te stellen.
“Wel, wie zegt dat? Een dokter?”
“Neen, daarom willen we naar het ziekenhuis. Maar uit ervaring weet ik dat haar gewrichtsbanden gescheurd zijn.”
“Ervaring?”
“Als klimcoach maar nog meer als kinesist.”
“Als kinesist in opleiding zeker. Wat weet je daar dan van?”
“Otis en ik runnen al vier jaar een praktijk. Onze specialisatie is sportongevallen.”
“Hoe oud zijn jullie eigenlijk?”
“Mam, doe eens niet zo bitsig. Ik verga van de pijn. Kunnen we eindelijk vertrekken?”
“Vooruit, de wagen in!”
Inne huppelt naar Matts auto.
“Met jou rijd ik niet mee mam. Ik weet niet wat er scheelt maar je kakelt als een kip zonder kop. Jij bent in staat om ons onderweg naar het ziekenhuis allemaal te laten verongelukken.”
“Rijdt u met ons mee, mevrouw?”
Zijn hoffelijkheid irriteert me.
Ik kijk naar Erik die bij mijn auto staat te wachten.
“Ik parkeer jouw auto wel. Als je terug bent, weet je me wel te vinden," knipoogt hij.
In Matts auto is het gênant stil. Op de achterbank voel ik mij een in de steek gelaten kind. Wanneer Inne haar hand op Matts been legt en naar hem toe buigt om hem te kussen, wordt het mij te veel.
“Hoe oud bent u?”
“Vijfentwintig.”
“Weet u hoe oud Inne is?”
Inne keert zich naar me toe. Haar ogen schieten vuur. “Achttien.”
“Vijftien,” zeg ik.
“Bijna zestien.”
“Inne, je bent net vijftien geworden.”
Ze keert me de rug toe. Niemand van ons drie die nog iets zegt.
Zelfs in het ziekenhuis wisselen we geen woord met elkaar. Ik schrijf Inne aan de balie in en reageer nors en onbeleefd tegen de aanvankelijk vriendelijke dame. De rest van het personeel betaalt me met gelijke munt terug. Wanneer ik van het toilet terugkeer waar ik ongelooflijk lang naar heb lopen zoeken, heb ik mijn mening al klaar over het gebrek aan gastvrijheid in dit Waalse hospitaal. Bij Inne en Matt vind ik geen gehoor. Zij zitten midden in een hartelijk gesprek met de voordien stugge receptioniste. Wanneer ik de wachtkamer betreed, stokt hun gesprek.
“Je viens vous cherchez dans quelques minutes."
Zonder mij een blik te gunnen loopt ze me in het naar buiten gaan voorbij.
Matt schuift een extra stoel bij zodat Inne haar voet hoog komt te liggen. Haar hoofd rust op zijn schouder. Het is duidelijk. Als moeder ben ik hier teveel. Het is niet voor het eerst dat Inne een man als lief verkiest boven een jongen van haar eigen leeftijd. Volgens mij zoekt ze in hen een vaderfiguur. Hetgeen zij met klem ontkent. Mannen worstelen niet met onbelangrijke zaken waardoor ze zich als nullen of macho’s gedragen, zegt ze.
Waarom ik als moeder niet trots kan zijn op mijn volwassen dochter? Simpel. Omdat ze nog een kind is. Een kind dat zou moeten kunnen genieten van een comfortabel, gezellig, huiselijk leven. Knus en sfeervol. Door mijn falen als moeder heb ik haar verantwoordelijkheden opgedrongen. Zij heeft die taken en plichten op zich genomen alsof het vanzelfsprekend was. Ik ben de oorzaak van wie ze geworden is. Een gespleten persoontje dat over en weer hinkelt tussen het leven van een kind en het leven van een volwassene.
De cola in de drankautomaat lonkt. Was Johnnie nu maar hier. Want wat is Cola zonder Johnnie?
Matts diagnose klopt. Terwijl Inne naar de gipskamer wordt gereden, blijven Matt en ik alleen achter.
“Als u erop staat zal ik mijn relatie met Inne stopzetten.”
Zijn aanbod stemt me niet gelukkig.
“En wat zal je haar zeggen? Het spijt me maar mijn liefde geldt niet voor een min achttienjarige?”
Daar weet hij niets op te antwoorden. Weer kijken we zwijgzaam voor ons uit.
“Ik ben er steeds van uit gegaan dat Inne achttien was,” zegt hij na een tijdje. “Ze gedraagt zich niet lacherig of idioot zoals een vijftienjarige. Ze is in meer geïnteresseerd dan idolen, gadgets en melige films. Zelfs over politiek en cultuur weet ze een hartig woordje mee te praten."
Matt is oprecht. Het stemt me mild.
Ook Lieve kan haar hoofd onmogelijk langer in het zand steken. Wanneer Erik en ik samen de eetzaal binnen stappen, zit ze al aan de ontbijttafel. Udo zit naast haar en kijkt zijn vader verwijtend aan. Voor ik aan de andere kant van de tafel plaats neem, verstrengelen onze vingers. Het werkt bij Lieve als een rode lap op een stier.
“Udo, Ulrike, meekomen!”
Udo helpt haar bij het opstaan en loopt zijn moeder meteen achterna.
“Jezus pa, bedankt,” zegt Ulrike. Zij vertikt het om op de eis van haar moeder in te gaan.
“Maak u maar geen zorgen, meisje. Doe jij maar gewoon wat op jouw programma staat, klimmen,” zegt Erik.
“En jij papa? Heb jij voor vandaag ook een geheime agenda net als vannacht?”
Erik moet om de opmerking van zijn dochter lachen. “Ik wil best een dag meemaken als vannacht. Zeg eens Angie, waar wil jij vandaag naartoe.”
“En Lieve dan?”
“Beeld zonder klank. En voor hoelang mag God weten. Die tijd wil ik liever aan jou besteden.”
“Dan weet ik wel een plekje.” Ik werp hem mijn autosleutels toe. Slechts een fractie van een seconde sta ik stil bij het ongewone van deze handeling. Het stuur van mijn auto aan iemand anders overlaten, het is nooit eerder gebeurd.
Zijn hand zoekt naar de knop van de autoradio. Ik ben hem voor en selecteer de cd van de Rolling Stones. Wanneer hij de eerste tonen van ons lijflied herkent, kijken we elkaar lachend aan. Hij slaat zijn arm om me heen en net als in het rode Bolhoedje van zijn moeder bepaalt het ritme van de muziek, de snelheid of in dit geval, de traagheid waarmee de auto zich over het asfalt verplaatst.
“Angie, I still love you, remember all those nights we cried.
All those dreams we held so close seemed to all go up in smoke.
Let me whisper in your ear.
Angie, Angie, where will it lead us from here?
Terwijl Erik me tijdens het zingen, dichter naar zich toetrekt, klinkt achter ons luid getoeter. Een blik in de achteruitkijkspiegel bevestigt wat we allebei vermoeden. Het achteropkomend verkeer is niet opgezet met ons slakkengangetje. Erik laat zich niet uit zijn lood slaan. Het ritme van Angie is nu eenmaal gecreëerd om te kuieren en van elkaar te genieten. Niet om het gaspedaal in te drukken en over de baan te racen.
“We mogen onze droom deze keer weer niet in rook laten opgaan, Angie."
Met luid getoeter steekt één van de achteropkomende auto’s ons bij een recht stuk in de weg voorbij.
“Heb je die zijn gezicht gezien?”
Ik blaas mijn kaken op en hou mijn adem in tot ik zo rood als een pioen dreig te ontploffen. Erik ligt in een deuk van het lachen. Wat is het heerlijk om even net als vroeger zonder scrupules door het leven te gaan.
Wanneer we op onze bestemming aankomen wordt Erik stil. Hand in hand wandelen we door het kniehoge grasland vol wilde bloemen waar ik tot voor kort nooit aandacht aan schonk. Erik verzamelt een tuiltje. Hij schikt het tot een mooi boeket en gaat op zoek naar nog enkele exemplaren die zijn creatie af maken. Met tevreden blik keurt hij zijn bloemstuk. Ik krijg een kus vooraleer hij het mij schenkt.
“Met Inne heb ik nooit bloemen geplukt. Gek. Wat de natuur biedt interesseert me niet.”
“Hoe komt het dan dat je mij hier naartoe brengt? Twintig jaar kom ik hier in de streek al op vakantie. Vakantie in de Ardennen is voor mij uitstappen maken naar toeristische rotzooi die me de strot uitkomt. Ik dacht dat ik de streek kende. Maar dit, ik wist niet eens dat het bestond. Hoe komt het dat jij dit stuk ongerepte natuur kent?"
“Ik was op zoek naar een oude steengroeve en kwam hier uit.”
“Wat zoek jij in een oude steengroeve?”
”Research naar locaties voor fotoreportages."
“Fotoreportages?"
“De sociale sector was niets voor mij. Al die mensen met problemen. Ze herinnerden me teveel aan mijn eigen onopgeloste vraagstukken die ik liever rusten liet."
“Waar ik deel van uitmaakte?"
Ik knik.
“Waarover maak je reportages?"
“Jonggehuwden fotograferen in een kader van verval geniet mijn voorkeur. Of liever genoot mijn voorkeur. Tot ik, zoals ik al zei, deze plek ontdekte. Van de schrale woestenij die een steengroeve hoort te zijn, vond ik niets terug. Merkwaardig genoeg ergerde ik me er niet aan. Ik ben anders wel een kei in ergernis wanneer een kader dat ik verwacht, tegenvalt.
Hier werd ik gegrepen door de natuur. Hoe het gras, de bloemen, de struiken, de ingreep van de mens in het landschap heroverd hebben.
Ik ben hier niet voor niets verzeild geraakt. Ik heb een prachtige locatie gevonden. Vriend en vijand zal ik verbazen wanneer ik met mijn volgende photo-shoot hier naartoe trek. Kom."
Bij het beklimmen van de heuvel naar de top, slaat Erik zijn arm om me heen. Het is of ik een nieuwe kans krijg om het verloren deel van mijn leven in te halen. Alles wat ik ooit in vraag stelde, verzinkt in het niets. Geen leugens of verzwegen waarheden, niets bedrukt mij. Erik maakt mijn leven licht.
Al is dit een illusie. Ik wil nu genieten. De rest komt later.
Ook Erik is gefascineerd door de liefdesboom. Ik glimlach tevreden, blij om zijn reactie die ik juist ingeschat had.
De rechtlijnige horizon met als enige onderbreking: de liefdesboom. Zijn gigantische kruin in tegenlicht tegen de staalgrijze lucht. De miezerige dag degradeert de kleuren en toch behoudt deze plek haar waarde. Wat ze nog geschikter maakt als locatie dan ze voordien al was.
“Dit is zo mooi. Zo eenvoudig. Een cliché van schoonheid maar echte, pure, onvervalste schoonheid."
Ik vind het vreemd om die woorden uit mijn mond te horen. Beseffen dat eenvoudige dingen me ontroeren. Het stemt me nog gelukkig ook.
De miezerige regen op mijn huid is verrassend aangenaam. Ik ril en Erik trekt me mee onder de overhangende takken. De aarde is er droog. Het weinige licht dat door het bladerdak heen dringt, schept sterretjes in een grootsheid waarbij we ons allebei geborgen voelen. Dit is onze wereld. Hier lukt het ons om enkel bij onszelf te blijven. Met iedere kus worden muren gesloopt. Onze handen vertellen wat het lichaam van de ander horen wil. Als vanzelf vinden we de weg naar elkaar. Het overkomt ons zonder dat één van ons beide er inspraak in heeft. Los van wat ooit was, is of nog komen zal. De grondeling schiet naar het licht en leeft. Ik adem in een poel die me vrede schenkt. Eriks hart bonst onder mijn huid. Iedere hartklop brengt me dichter bij de oorsprong van mijn eigen leven.
“Mijn moeder is dood, Erik."
Onze lichamen vallen stil. Wanneer Erik eindelijk spreekt, verbaast zijn antwoord me.
“Het is precies of ik dat altijd geweten heb."
“Neem je het me niet kwalijk dat ik het je nooit verteld heb?"
“Wanneer had je het me kunnen vertellen. We hebben elkaar pas weer ontmoet."
Ik zweer het, ik wil alles bekennen. De oorzaak van haar overlijden en de omstandigheden. Waarom ik haar dood ging ontkennen en een leven voor haar verzon.
De herinnering aan die reden brengt Benedicte te dichtbij. Ik wil haar hier niet. Maar de gedachte aan haar heeft de symbiose reeds geschonden.
Het licht van twinkelende sterren, in het heelal van bladeren boven onze hoofden, vervaagd. Alles wordt donker en grijs. Een eerste regendruppel spat uiteen, vlak bij mijn navel. Ik schrik. Alles wordt vochtig en kil. De muur tussen ons bouwt zich steen voor steen weer op. Alleen ik weet hoeveel ik van de waarheid nog in mijn geest gevangen hou.
Voor we naar de bewoonde wereld terugkeren, maak ik een foto. De boom is te donker, de lucht somber. Zwarte nevels sluiten Erik in. Hoelang nog voor mijn leugen het licht dat hij voor mij is, verzwakt en uiteindelijk doven zal? Ik aarzel maar druk op de delete knop en wis het beeld.
Erik grijpt mijn hand.
“Waarom wis je de foto? Hij was toch mooi."
“Niemand mag van deze plek iets afweten. De enige geliefden die hier thuis horen, zijn wij."
Wat ben ik toch een kei in het verzinnen van leugens.
“Bedankt,” zegt Erik.
“Waarom?"
“Omdat ik eindelijk heel even in jouw wereld binnen gluren mocht."
Ik beef.
“Heb je het koud?"
“Honger."
“Laten we iets gaan eten."
Bij de restaurants in de buurt staan we voor een gesloten deur. We zijn te laat voor de middagdienst en te vroeg voor de avonddienst. En stellen ons dan maar tevreden met stoofvlees - friet in een baancafé. Het smaakt beter dan het onverzorgde interieur liet vermoeden. Niettegenstaande leg ik nog niet eens halverwege, mijn vork neer. De hand rond mijn hart knijpt. Als ze zo doorgaat knijpt ze er alle leven uit en zal ik voor eeuwig zwijgen. Ik slik en klop op mijn borstbeen. De angst wil niet wijken. Erik kijkt me aan. Hij is bezorgd.
Ik kan zijn blik niet verdragen. Ik verdien het niet. Laat me gerust. Je houdt niet van me. Je houdt van iemand anders. Een vrolijk, eerlijk meisje met idealen. Geen verbitterd mens dat jou geen toekomst te bieden heeft. Een sadist die jouw leven verkloot. Jouw verleden, heden en toekomst.
De angst om mijn hart wil niet wijken.
“Wat zit je dwars?"
Je moest eens weten, Erik. Maar ik haal mijn schouders op.
Mijn valse intenties moeten op mijn gezicht te lezen zijn. Die vent aan de toog houdt me al de hele tijd in het oog. Zijn hand glijdt zijn jas in en hij haalt een langwerpig etui tevoorschijn. Er glijdt een voorwerp uit. Een mondharmonica die hij meteen aan zijn mond zet.
Balkanmuziek, denk ik. Black Cat, White Cat. Een van de waanzinnigste films die ik ooit zag. Een film waarin alles mogelijk is. Zelfs doden die terug tot leven komen. Een fantasie die in mijn leven goed van pas zou komen. Een fantasie die vastgelopen situaties terug kan lostrekken, donkere momenten kan oplichten en mij een kans zou geven om te worden wie ik ben en niet wie ik gedwongen door het lot geworden ben.
Op tafel liggen onze handen. Eriks vingers verstrengeld in de mijne. Mijn huid is bleek, doods. Ik sta op. Mijn voeten glijden over het zwart-witte dambordmotief van de tegelvloer. Ik zweef. Trillend glij ik in de armen van mijn geliefde. De zon kantelt, het licht verbleekt. Iemand roept mijn naam.
“Angie!?"
Ik zit op de bank voor het baancafé. Verkeer raast voorbij. Op de parking staan de door de vrachtwagens uitgereden putten met water gevuld. Met één voet staat Erik in het nat. Op een zakdoek onder mijn neus ruik ik
eau-de-cologne. Over mijn schouder buigt een pelargonium zwaar van de regen, door. Hij is Rood. Rood als het bloed dat ik verspilde bij het wegrukken van Sam uit ons leven.
Het verwelkte boeketje veldbloemen op het dashboard van mijn auto, ziet er in tegenstelling tot mezelf fris uit. Ook Erik lijdt. De luchtbel die het magische moment onder de liefdesboom schiep, is leeg.
Wanneer we de parking van het hotel opdraaien, zie ik Matt die Inne in zijn armen draagt. Haar gezichtje in een pijnlijk grimas. Ik neem niet eens de tijd om mijn wagen te parkeren.
“Wat is er gebeurd?”
Inne forceert een lach.
“Een ongelukje tijdens onze avondwandeling,” zegt Matt.
Steunend op één voet houdt ze zich aan Matts schouder staande.
“Ik wilde net voor een radiografie met haar naar het ziekenhuis. Haar gewrichtsbanden zijn gescheurd.”
“Zegt wie?”
Ik hurk neer om die pijnlijke voet van dichtbij te bekijken. Net of ik bevoegd ben een diagnose te stellen.
“Wel, wie zegt dat? Een dokter?”
“Neen, daarom willen we naar het ziekenhuis. Maar uit ervaring weet ik dat haar gewrichtsbanden gescheurd zijn.”
“Ervaring?”
“Als klimcoach maar nog meer als kinesist.”
“Als kinesist in opleiding zeker. Wat weet je daar dan van?”
“Otis en ik runnen al vier jaar een praktijk. Onze specialisatie is sportongevallen.”
“Hoe oud zijn jullie eigenlijk?”
“Mam, doe eens niet zo bitsig. Ik verga van de pijn. Kunnen we eindelijk vertrekken?”
“Vooruit, de wagen in!”
Inne huppelt naar Matts auto.
“Met jou rijd ik niet mee mam. Ik weet niet wat er scheelt maar je kakelt als een kip zonder kop. Jij bent in staat om ons onderweg naar het ziekenhuis allemaal te laten verongelukken.”
“Rijdt u met ons mee, mevrouw?”
Zijn hoffelijkheid irriteert me.
Ik kijk naar Erik die bij mijn auto staat te wachten.
“Ik parkeer jouw auto wel. Als je terug bent, weet je me wel te vinden," knipoogt hij.
In Matts auto is het gênant stil. Op de achterbank voel ik mij een in de steek gelaten kind. Wanneer Inne haar hand op Matts been legt en naar hem toe buigt om hem te kussen, wordt het mij te veel.
“Hoe oud bent u?”
“Vijfentwintig.”
“Weet u hoe oud Inne is?”
Inne keert zich naar me toe. Haar ogen schieten vuur. “Achttien.”
“Vijftien,” zeg ik.
“Bijna zestien.”
“Inne, je bent net vijftien geworden.”
Ze keert me de rug toe. Niemand van ons drie die nog iets zegt.
Zelfs in het ziekenhuis wisselen we geen woord met elkaar. Ik schrijf Inne aan de balie in en reageer nors en onbeleefd tegen de aanvankelijk vriendelijke dame. De rest van het personeel betaalt me met gelijke munt terug. Wanneer ik van het toilet terugkeer waar ik ongelooflijk lang naar heb lopen zoeken, heb ik mijn mening al klaar over het gebrek aan gastvrijheid in dit Waalse hospitaal. Bij Inne en Matt vind ik geen gehoor. Zij zitten midden in een hartelijk gesprek met de voordien stugge receptioniste. Wanneer ik de wachtkamer betreed, stokt hun gesprek.
“Je viens vous cherchez dans quelques minutes."
Zonder mij een blik te gunnen loopt ze me in het naar buiten gaan voorbij.
Matt schuift een extra stoel bij zodat Inne haar voet hoog komt te liggen. Haar hoofd rust op zijn schouder. Het is duidelijk. Als moeder ben ik hier teveel. Het is niet voor het eerst dat Inne een man als lief verkiest boven een jongen van haar eigen leeftijd. Volgens mij zoekt ze in hen een vaderfiguur. Hetgeen zij met klem ontkent. Mannen worstelen niet met onbelangrijke zaken waardoor ze zich als nullen of macho’s gedragen, zegt ze.
Waarom ik als moeder niet trots kan zijn op mijn volwassen dochter? Simpel. Omdat ze nog een kind is. Een kind dat zou moeten kunnen genieten van een comfortabel, gezellig, huiselijk leven. Knus en sfeervol. Door mijn falen als moeder heb ik haar verantwoordelijkheden opgedrongen. Zij heeft die taken en plichten op zich genomen alsof het vanzelfsprekend was. Ik ben de oorzaak van wie ze geworden is. Een gespleten persoontje dat over en weer hinkelt tussen het leven van een kind en het leven van een volwassene.
De cola in de drankautomaat lonkt. Was Johnnie nu maar hier. Want wat is Cola zonder Johnnie?
Matts diagnose klopt. Terwijl Inne naar de gipskamer wordt gereden, blijven Matt en ik alleen achter.
“Als u erop staat zal ik mijn relatie met Inne stopzetten.”
Zijn aanbod stemt me niet gelukkig.
“En wat zal je haar zeggen? Het spijt me maar mijn liefde geldt niet voor een min achttienjarige?”
Daar weet hij niets op te antwoorden. Weer kijken we zwijgzaam voor ons uit.
“Ik ben er steeds van uit gegaan dat Inne achttien was,” zegt hij na een tijdje. “Ze gedraagt zich niet lacherig of idioot zoals een vijftienjarige. Ze is in meer geïnteresseerd dan idolen, gadgets en melige films. Zelfs over politiek en cultuur weet ze een hartig woordje mee te praten."
Matt is oprecht. Het stemt me mild.
Wil je naar het volgende hoofdstuk? Klik op de rechtse foto. Terug naar het overzicht, klik op de linkse foto.